Ecuador




Op 15 januari 2001 vertrokken we vanaf Schiphol uitgezwaaid door familieleden voor onze reis van ruim zeven maanden door Zuid-Amerika. De vliegreis was lang en vermoeiend, maar dat hadden we al verwacht, met een tussenstop in Curaçao (30 graden om 4 uur ‘s nachts), en wat later in Guayaguil. Om tenslotte om 9 uur in de ochtend op de luchthaven van Quito in de regen te landen (15 graden). Door de ranzige nachtrust lijkt het effect van de jetlag een beetje op the-day-after een heftig avondje stappen.

Quito is een beetje te vergelijken met een stad in Zuid-Frankrijk waar ze een beetje achter lopen met het onderhoud. Je hebt nog niet echt het idee dat je in een ander werelddeel zit. Met de taxi zijn we naar kennissen van Martine geweest, waar we nu ook overnacht hebben. Het mooie is dat Jeroen niets begrijpt van wat er om hem heen gezegd wordt. Gelukkig kan hij zich aardig redden in het engels, jammer alleen dat niemand dat weer verstaat. Wellicht dat hier het leren van een taal door osmose uitkomst gaat bieden.

Een dag later is het weer een stuk beter. De wind is wel koud maar de zon (die bijzonder fel recht boven je staat) maakt alles erg warm. Je kijkt vanuit Quito uit over de bergen eromheen. Er hangen nog veel wolken maar het schijnt dat je vanuit Quito de Cotopaxi kan zien liggen (vulkaan). De hoogteziekte is vandaag ook wat minder. We hebben nog geen gefrituurde cavia gespot.

Later gingen we een kijkje nemen in het koloniale gedeelte van Quito. Daarvoor hadden we al in een jeep (geen overbodige luxe in het chaotische verkeer, en de af en toe steile hellingen) een tour gehad, in het Spaans weliswaar, maar de highlights pikken we er dan ook wel uit. No estoy loco!

Een week later is de indruk die we (of eigenlijk vooral Jeroen) hebben van de stad inmiddels enigszins anders. Als je naar het oude deel van de stad gaat (het koloniale deel) lijkt het plotseling in niets meer op een westerse stad. Veel (inderdaad) koloniale gebouwen, erg veel kleine standjes langs de weg die van alles verkopen. Veel eten, maar ook rustig 20 standjes met horloges (los relojes, jawel).

Omdat de hoogte van Quito (2850 meter) ook voor een wolk best al wel hoog is blijft een wolk meestal in het dal hangen. Vanuit onze logeerplaats hebben we een prachtig overzicht over de stad (8 hoog) en zien dan ook altijd wel een paar wijken in de wolken hangen. Over wolken gesproken, we worden al beschuldigd dat we Nederland hebben meegenomen. We hebben nu al een aantal dagen regen, men is dat hier niet gewend. Bij elkaar hebben we nu een kleine dag zon gehad. Omdat de zon zo fel is was dat voldoende om op de plekken die we vergeten waren in te smeren stevig te verbranden.

Later zijn we naar hot springs in de buurt van Quito geweest (Papallacta). Dit ligt zo’n 80 km weg. In tegenstelling tot in Nederland kost dit in Ecuador al gauw anderhalf uur. Helaas ligt de weg erg hoog (boven de vier kilometer) en regende het dat het goot, met mist als gevolg. Het zicht was vaak niet meer dan tien meter, uiteindelijk zijn we na drie uur aangekomen bij de weg waar we naar boven moesten klimmen. Het regende nog steeds erg hard en dus hebben we eerst maar even geluncht met heerlijke forel in een gezellig berghutachtig iets. Daar hebben we geprobeerd een lift te regelen naar boven, om niet drijfnat aan te hoeven komen. En ja hoor, een Russische familie met twee kids wilde ons wel even naar boven brengen. Zij woonden nu al een tijdje in Quito, maar alleen het zoontje kon zich redden in het Spaans, dat gaf dus wel een leuk effect in de auto. Een man die in het Russisch commandeert aan zijn zoontje om iets te zeggen, en de vrouw die zoiets heeft van laat die mensen nou met rust. Maar goed, we kwamen droog aan en hebben 1,5 uur heerlijk van het water kunnen genieten, om vervolgens als gerimpelde oude mensjes te douchen en weer terug te lopen. Wel onwerkelijk om in de mist, bij 10 graden en een beetje regen in een zwembad te dobberen van zo’n 30 graden (als het niet meer was).

De terugweg verliep gelukkig iets vlotter en we hebben geen auto’s gezien die uit de bocht waren gevlogen en bungelden op de afgrond (wat op de heenweg wel het geval was). De bus waarin we die weg aflegden was ook weer een geval apart. Veel kitscherige gordijntjes waardoor je weinig zag van de eventuele halsbrekende toeren die de buschauffeur uithaalde om niet in een ravijn te storten. Interessant aan zo’n busreis is ook dat je het echt arme gedeelte van Quito ziet, en dan word je maar weer geconfronteerd met het rijke leven in Nederland.

Zondag zijn we naar Mitad del Mundo geweest, het midden van de wereld. Het is de plaats waar de evenaar gefixeerd is op de aardbol. Dit hebben ze gedaan met een groot stenen gevaarte dat een beetje weg heeft van een kruising tussen een punaise en een schaakstuk. De evenaar kan je zien liggen als een gele lijn door het dorpje dat er omheen is aangelegd. De ontwerper van dit alles is ook degene bij wie we momenteel inwonen. Zo kan je op een dag tientallen keren van het noordelijk halfrond naar het zuidelijk halfrond reizen en weer terug, hetgeen we dan ook gedaan hebben. In dat dorpje kwamen we een zonderling figuur tegen die nog het meest weg had van een zeerover (inclusief oorbel en hoed). Het bleek een kunstenaar te zijn uit Colombia die leefde van wat toeristen hem als bijdrage gaven.

Een week later willen we naar de Galapagos eilanden gaan en daarmee een significant deel van ons budget stukgooien. Voor ons is het al duur (ongeveer 1100$ per week per persoon), voor de gemiddelde Ecuadoriaan is het goedkoper maar nog steeds onbetaalbaar. De meesten zijn er dan ook nooit geweest. Helaas hebben we net gehoord dat er een olieramp zich bezig is te voltrekken daar, dus het is nog helemaal de vraag of onze trip wel doorgaat.

Een avond, bij het noemen van het woord Aguardiente, leefde onze gastheer helemaal op en begon diverse flessen van de rietsuiker rum tevoorschijn te halen, een bijzonder goedje! Zeker als we ze in de toekomst gaan combineren met de goddelijke Jugos (vers geblende vruchtensappen) van de meest exotische vruchten. Dat brengt ons meteen op de tropische vruchten. Een pak vruchtensap is vaak te duur, en omdat je hier op een paar uur van tropische stranden zit, wordt vruchtensap vers geperst, en is ook goedkoper dan cola. Maandag maakten we kennis met een aan de cactus gerelateerde vrucht die naar later bleek, een bijzonder goede laxerende werking had.

Over Quito in het algemeen, het weer is dus en beetje matig, alhoewel vandaag voor het eerst lekker de zon schijnt, dus wie weet. De prijzen zijn hier enorm verhoogd en de belastingen ook, omdat de overheid vindt dat er te weinig geld beschikbaar is. Voor de meeste mensen worden veel dingen nu dus onbetaalbaar en er vinden nogal wat demonstraties plaats. De eerste dag zaten we in het park en toen kwam er een horde jongens langs rennen al gooiend met rookbommen, daarachter volgde de politie op hun motoren, maar ze deden weinig. Gelukkig hebben we er zelf geen last van, behalve dan dat veel dingen duurder zijn.

Eten doen we hier veel. Ons gastgezin maakt er een sport van om ons zoveel mogelijk maaltijden voor te zetten, en dan verontwaardigd te kijken als we de borden niet leeg eten. We zijn dan ook blij als we een keertje uit eten kunnen gaan, alhoewel. Bij ons eerste steak-restaurant kregen we bij het biertje twee glazen uit de vriezer. Gevolg was dat bij het inschenken de schuimkraag spontaan bevroor.

En dan de muziek. Ecuador staat vooral (net als Peru) bekend om zijn panfluiten en snaarinstrumenten, die we tezamen nog wel eens kunnen zien in hartje Amsterdam. Gelukkig is Brazilië de oorsprong van de tropische muziek die in diverse varianten in geheel Zuid-Amerika terug te vinden is (Reggae, Salsa, Tango). Dit heeft tot gevolg dat je in Ecuador dood wordt gegooid met een bijzonder mengelmoesje van panfluiten en dansritmes. Maar ook hele cheesy orgelmuziek. Onze gastheer liet ons op de eerst dag een in zijn ogen goede CD horen van een organist. Deze CD beeldde zo goed de betekenis van het woord cheesy uit dat we aanschaf overwegen.

De architect heeft naast een bijzondere muzieksmaak ook een neiging tot breedsprakigheid. Nadeel is dat hij alleen Spaans praat, een voordeel is dat hij een echte Ecuador-fan is en ons alle ins en outs verteld over Zuid-Amerika, tot vermoeiens toe. We weten nu bijvoorbeeld waar de naam van elk land in Zuid-Amerika vandaan komt.

Ongeveer anderhalf uur reizen vanaf Quito ligt het plaatsje Otavalo, dat het toeristische centrum van Ecuador zou moeten zijn. Vooral iedere zaterdag is daar een grote toeristische artikelen markt en een dierenmarkt. Omdat wij dat ook wel eens wilden zien besloten we een weekendje Otavalo te doen. Voordat we vertrokken bereikten ons berichten van onlusten die onder de Indigenas (de oorspronkelijke bewoners van Ecuador) waren ontstaan vanwege recente prijsverhogingen. Toen we uiteindelijk een bus richting Otavalo wilden pakken, bleek dat veel wegen inmiddels geblokkeerd werden door boze Indigenas. Een alternatief was om een bus te pakken naar Ibarra, een naburig plaatsje, en vanaf daar te zien hoe we naar Otavalo kunnen komen. Halverwege bleek ook de weg naar Ibarra geblokkeerd te zijn. Maar geen nood, de politie leidde al het verkeer een zandpad op. Dit zandpad bleek een bergweggetje te worden wat via een urenlange omweg uiteindelijk in Ibarra uitkwam. Het was een weg waar je rijdend in een gewone auto al menig zweetdruppeltje weg zou vegen, laat staan in een bus. Laat staan in een bus met een chauffeur die nogal graag andere bussen inhaalt op momenten waar je dat zelfs lopend niet zou durven. Omdat dit weggetje de enige beschikbare route naar Ibarra was, was het erg druk. De lokale bevolking die normaal ongeveer een keer per jaar een auto ziet keek hun ogen uit bij het zien van zoveel verkeer. En zo arriveerden we levend en wel vier uur later in de schemering in Ibarra.

In tegenstelling tot in Quito, krijg je in Ibarra wel het idee dat je in een andere wereld terecht bent gekomen. De sfeer houdt een beetje het midden tussen drukkend en onguur. We voelden ons alsof we in een mafiafilm terecht waren gekomen.

Al snel bleek dat er vanuit Ibarra geen bus meer richting Otavalo reed, dus besloten we er maar te overnachten, en de volgende ochtend vroeg op te staan om alsnog op tijd in Otavalo aan te komen. Onze reisbijbels (de obligate Lonely Planet en de Footprint South America gids) wezen ons op een goedkoop hostel. Omdat we allebei moe waren zeiden we meteen ja bij het zien van de wat dubieuze kamer. Nadat we allebei het gemeenschappelijke toilet hadden bezocht en geroken (het licht was gelukkig stuk) besloten we om een ander hostel te zoeken. Toen bleek ook nog eens dat de man aan wie we ons geld hadden gegeven (3 dollar per persoon) minder aan de eigenaar van het hostel had gegeven (4 dollar totaal) en dus ons onschuldige toeristen een klein oortje aangenaaid had. We namen ons verlies en kwamen bij een ander hostel dat gerund werd door een oud echtpaar. Dit was echt een verademing, een warme douche en een goed bed. En dat voor 6 dollar.

De volgende ochtend stonden we vroeg op. We bekeken even de markt van Ibarra, en probeerden vervolgens vervoer te krijgen naar Otavalo. Bussen bleken nog steeds niet te rijden. Maar twee taxichauffeurs roken geld en wilden ons wel samen met drie fransen en twee Slovenen naar de blokkades brengen. Ons werd verzekerd dat vijf minuten voorbij de blokkades wel weer verder vervoer aanwezig zou zijn...

We reden een kilometer of tien en werden afgezet bij wat brandende autobanden. Na een half uur lopen (met rugzak) gaven we de moed op dat we nog een taxi tegen zouden komen. Twee uur later arriveerden we in Otavalo, ongeveer twaalf kilometer verder.

Zoals eerder gezegd is Otavalo een enorm toeristisch event dat zijn weerga niet kent in Ecuador. Je moet het gezien hebben. Er is een grote markt met kleren en andere snuisterijen en natuurlijk ook veel toeristen. Daarnaast is er een markt waar dieren worden verhandeld.

Omdat de Indigenas andere dingen te doen hadden (blokkades, protesten) was Otavalo uitgestorven, en waren we vrijwel de enige toeristen daar. Omdat we geen zin hadden in teruglopen hebben we overnacht in een mooi maar uitgestorven hostel. We aten op het dakterras van een restaurantje, maar we mochten niet te dicht bij de rand gaan zitten, zodat niemand kon zien dat ze open waren. Die avond kregen we een pamflet in handen gedrukt door een Amerikaan met de tekst: "Also frustrated by the strikes? Join our party". Het bleek een jongen te zijn die op zijn reizen gestrand was in Otavalo en daar samen met zijn vriendin een bar had geopend. Het werd onze eerste kennismaking met Jugo-cocktails.

Zondag maakten we een mooie wandeling naar de Cascades de Peguche (watervallen) en maakten we kennis met een Peruaanse handelaar die ook opgesloten zat in Otavalo. Omdat we geruchten hoorden dat als we maandag niet zouden vertrekken we minimaal een week opgesloten zouden zijn in het uitgestorven Otavalo besloten we met zijn drieën te gaan lopen naar Cajas, omdat dit wat minder ver was dan terug naar Ibarra. Otavalo ligt in een dal, dus de drie uur durende tocht was vooral bergop, vergezeld door andere (vooral) Ecuadorianen die vluchtten uit Otavalo, langs omgehakte bomen, gestrande vrachtauto’s, Indigenas die met puntstokken klaar zaten om banden van passerende voertuigen lek te prikken, en hadden we al gemeld dat het bergop was?

Wij waren uitgerust met mooie westerse rugzakken, de Peruaan had echter een tasvormige hutkoffer bij zich. Jeroen kreeg al snel spijt van het aanbieden om te helpen sjouwen. Gelukkig kwamen we twee keer een fietser tegen die zijn rijwiel wel even wilde uitlenen, waardoor de hutkoffer zich wat beter liet vervoeren. Zo ben je dan toch in staat om wat ontwikkelingswerk te verrichten door de Hollandse expertise van het gebruik van een fiets voor het vervoer van zware tassen (over het stuur, en niet op het zadel) te onderwijzen aan de lokale bevolking.

Toen we uiteindelijk drie uur later na de laatste blokkade bij Cajas uitkwamen werden we opgewacht door een bus die ons in twee uur zonder verdere problemen naar Quito bracht. Zelden smaakten een flesje cola zo lekker.

In de week die daarop volgde hebben we onze trip naar de Galapagos eilanden geregeld. Je waant je even in een wereld van Jack Vance (voor de kenners).

De Galapagos groep bestaat uit een aantal eilanden met in totaal 50 locaties die door toeristen onder begeleiding van een gids mogen worden bezorgd. Omdat je in een toer van acht dagen onmogelijk alle plaatsen kan bezoeken, vind daar al de eerste selectie plaats. Vervolgens moet je een boot uitkiezen. Wil je met 50 andere toeristen een eiland platwalsen of wil je een kleinere groep?

De handboeken waarschuwden ons voor het feit dat je van tevoren jezelf goed moet indekken tegen bedrog of het niet nakomen van afspraken met de reisbureaus. Er zijn zelfs standaardcontracten verkrijgbaar, waarmee je de kapitein kan dwingen om zich aan het afgesproken programma te houden.

Nog een complicerende factor is de gids. Er bestaan een aantal soorten gecertificeerde gidsen: Naturalist Level 1, Naturalist Level 2, en Naturalist Level 3. Een level 1 gids spreekt waarschijnlijk alleen Quechua en wijst in de verte wat eilanden aan. Een Level 2 Naturalist spreekt ook nog Spaans en kent misschien de woorden yes en no, en kent dan ook nog de namen van de eilanden. Een level 3 Naturalist is vaak een bioloog en spreekt goed engels en is dus de beste keus, maar is ook weer het duurste.

Dankzij wat tips kwamen we terecht bij een firma die een zeilcatamaran exploiteert. De franse eigenaar is een level 3 Naturalist. Omdat de keuze altijd moeilijk blijft hebben we hier maar voor gekozen. Probleem was dat de eerste mogelijkheid om mee te gaan pas op 15 februari was. Ons oorspronkelijke idee was om eerder te vertrekken uit Quito. Omdat de catamaran ons toch erg aansprak besloten we het ontstane planningsgat maar op te vullen met een jungle tour waarover later meer.

De Galapagos tour zou ons duurste weekje worden en moest dus betaald worden. Omdat bij het gebruik van een creditcard tien procent extra wordt berekend moesten we dus cash geld hebben. Na een halve dag iedere pinautomaat in het centrum tevergeefs geprobeerd te hebben zijn we er bij het kantoorgebouw van de firma Mastercard in geslaagd om de benodigde dollars in handen te krijgen.

Bij controle van een girorekening via Internet (leve de postbank, of eigenlijk, leve Internet) vlak voor ons vertrek naar de jungle bleek dat een van onze pinpogingen buiten ons medeweten om toch succesvol geweest te zijn, er was 600 dollar afgeschreven! We begaven ons met gezwinde spoed, en een steeds hoger wordende bloeddruk naar de desbetreffende bank. Omdat geweld ons enige alternatief was, en je in Nederland altijd leert dat het niks oplost, bleek hoe nuttig het was dat Martine goed Spaans spreekt. Het aardige was bovendien dat ons al meteen verzekerd werd dat de pinautomaat sowieso geen 600 dollar uit kan keren. Na een half uurtje door de logfiles gebladerd te hebben (en Jeroen maar denken dat hij op vakantie is) vonden we inderdaad de bewuste transactie en werd beloofd dat deze binnen drie dagen teruggedraaid zou worden.

De volgende zondag vertrokken we met de bus naar Lago Agrio. Dit is een plaats in Ecuador, dicht tegen de Colombiaanse grens en vlakbij het Cuyabeno reservaat. De reis naar Lago Agrio brengt je van de Andes hoogvlaktes van Quito, via een nog hogere bergpas naar het Amazone regenwoud. Omdat het ook nog eens redelijk zonnig was, was het uitzicht magnificent. Van de negen uur durende reis zijn alleen de eerste twee uur over asfalt. De rest van de weg bestaat uit een kiezel/zandpad (oftewel secundaire weg). Langzaam verandert het landschap van het kenmerkende begroeide Andesgebergte. Steeds meer tropisch aandoende planten en bomen komen erbij en dan opeens wordt de lucht heel erg vochtig. Vanaf ongeveer de helft krijg je gezelschap van de Pan-Ecuador landschap ontsierende oliepijplijn naar Lago Agrio.

In het donker arriveerden we in Lago Agrio, de grootste oliestad van Ecuador. Nu is groot relatief. Een gemiddeld dorp in Nederland is groter. We namen een kamer in hetzelfde hotel waar we maandagochtend verwacht werden voor het begin van de tour. Halverwege de nacht viel de stroom uit, en daarmee de zo broodnodige airco, waardoor we de rest van de nacht niet echt geweldig sliepen.

Om half elf was de groep compleet. Naast onszelf, waren er een Amerikaans/Zwitsers stel van middelbare leeftijd, een jong Duits doktersstel, een Oostenrijkse vrouw en nog een Zwitserse jongen die alleen reisde (dapper, omdat hij geen Spaans en geen engels sprak en dus alleen onverstaanbaar Zwitsers-Duits), een bont gezelschap zoals later zou blijken. Onze gids, Fabian, bleek een enthousiaste vent te zijn die goed engels sprak. Hij had een bredere woordenschat dan de gemiddelde Nederlander, alhoewel we af en toe het idee kregen dat hij niet helemaal precies wist wat hij zei ("Everybody enjoy? I´m so glad").

We stapten in een typische junglebus en maakten al snel kennis met een van de belangrijkste kenmerken van een tropisch regenwoud: de tropische regen. Een regenbui waarin je binnen een minuut geen droge draad meer aan hebt. Dit maakte meteen duidelijk dat je je poncho altijd bij je moet hebben. Na anderhalf uur heen en weer te zijn geschud, kwamen we aan bij de Aguarico rivier (die via de Rio Napo in de Amazone uitmondt). Daar stapten we over in een grote gemotoriseerde kano die ons in een paar uur tijd naar onze eerste ´lodge´ bracht. Het feit dat het erg zonnig was toen we aankwamen benadrukte nog eens het paradijselijke van het kampement. Onze gids had zich inmiddels al geprofileerd als een echte vogelaar. Naast de namen van alle vogels die we hoorden en zagen (en dat waren er veel) wist hij vaak ook nog eens uit zijn hoofd het paginanummer en figuurnummer op te noemen van de bewuste vogel in de naslagwerken die hij had meegenomen.

In de week die volgde maakten we kennis met de grote gelijkenis tussen een bulldozer en een Duitser die door de jungle loopt (het feit dat de liaan brak waarmee hij over een modderpoel probeerde te zeilen maakte veel goed).

Tijdens het piranha vissen werd daadwerkelijk een piranha gevangen. Gezien het grote verschil tussen het materiaal van ons toeristen en de crew viel het binnen de verwachting dat deze dan ook door de crew werd gevangen. "It´s a monster!" schreeuwde de gids uit, terwijl hij probeerde zijn vingers te bevrijden uit de kieuwen van de vis, en vertelde hij ons smeuïge verhalen over die keer dat hij bijna een vinger kwijt was geraakt aan de vis. De vis werd levend en wel teruggegooid. Het is niet toegestaan voor mensen die niet in het reservaat wonen om dingen te eten uit het reservaat.

Onverwacht zagen we tijdens een van de kanotochten zoetwater dolfijnen. Ook de nachtelijke krokodillenqueeste leverde (als het goed is) mooie plaatjes op.

De nachtelijke jungle voettocht ging niet door omdat er teveel bijna-ongelukken gebeurd waren (met slangen). Zeventig procent van al het leven in de jungle is ´s nachts actief. De gids miste een vingerkootje door een giftige slang, wat maar weer eens onderstreepte dat het niet allemaal pais en vree is daar in het bos.

We hadden uitzonderlijk veel geluk (volgens onze gids) bij het zien van dieren. Naast de ruim 50 vogelsoorten die we daadwerkelijk gezien hebben (veel papegaaien, toekans, en een vogel die een geluid maakt dat nog het meest op een vallende waterdruppel lijk, maar dan luider), hebben we ook acht zoogdieren gezien, apen, vleermuizen, dolfijnen en een otter. Maar het meest spectaculaire was een miereneter die hoog op een palmblad duidelijk zichtbaar voor ons zat te poseren (zoals de gids het noemde), het was voor hem de eerste keer dat hij zo een blonde miereneter zag in zijn ruim 300 tours. En dan natuurlijk het kleine kikkertje dat Martine probeerde te bespringen en vervolgens de schrik van zijn leven kreeg toen niet minder dan acht fototoestellen dit probeerden vast te leggen.

Als laatste moet nog het eten worden genoemd. De Ecuadoriaan die in charge van het eten was, zou niet misplaatst zijn in een goed restaurant. Ook een bijzonder vermelding verdient de kampwachter van het eerste kamp, die gevleid door de interesse van Jeroen in de welkomstcocktail (Caipirinha) spontaan liet zien hoe hij nog een halve liter samenstelde uit suikerrietrum, suiker, water en limoentjes, waarvan vervolgens bleek dat de interesse voor de drank van de rest van de groep minimaal was.



Die volgende dinsdagochtend stapten we op het vliegtuig in Quito om via Guayaquil naar de Galapos eilanden te vliegen die ongeveer 900 kilometer uit de kust van Ecuador liggen. Nadat de piloot de laatste bocht, waarbij we zouden zweren dat de linkervleugel water schepte, maakte om te landen op Baltra. Baltra is een stukje woestijn (cactussen en dorre struiken) op een rots waar de Amerikaanse luchtmacht in de tweede wereldoorlog een vliegveld had (een enkele landingsbaan), dat tegenwoordig in Ecuadoriaanse handen is.

Bij het uitstappen werden we geconfronteerd met een hitte van dertig graden (in de schaduw) en de ons al bekende felle zon. Via een bus, een pontje naar St. Cruz (het eiland onder Baltra) en weer een bus arriveerden we in Puerto Ayora, de hoofdstad (en vrijwel de enige stad op het eiland). We werden ongeveer besprongen door een reisagent die in ons geld rook. We hadden al een cruise, maar we konden bij hem voor een vriendenprijs de eilanden aandoen die we niet in onze cruise zouden zien. Bovendien wees hij ons op de duikmogelijkheden en een hostel. Nadat we onze spullen in het bewuste hostel hadden gedumpt verkenden we de stad.

Puerto Ayora bestaat maar uit een aantal straten en is verrassend ontoeristisch voor een toeristische trekpleister als de Galapagos. De hoofdstraat loopt voor een deel langs het water en de enige pier die er is. In de baai liggen alle cruise schepen. Halverwege de pier werd ons brutaal de weg versperd door een oude leguaan van meer dan een meter die niet opzij wilden gaan. Een kleintje rende snel weg. Dit was onze eerste kennismaking met het gebrek aan angst dat de dieren er hebben voor mensen. Later werd ons verteld dat dit veroorzaakt wordt door het feit dat er op de eilandengroep geen grote zoogdieren voorkomen, en dat dus de meeste dieren geen natuurlijke vijanden hebben. De oude leguaan wist uit ervaring dat hij niets had te vrezen van ons mensen.

Omdat onze cruise pas donderdag zou beginnen hadden we nog een gehele dag te besteden. Jeroen heeft reeds een duikbrevet, dus lag het voor de hand om een dagje te gaan duiken.

We kozen voor een firma die de dag erop een dagtour zou maken bij Seymour Norte, een eiland vlak boven Baltra. Volgens de heren was er bij de groep vrijwel niemand met ervaring.

Woensdagochtend (of eigenlijk nog nacht) stonden we om 5 uur op om ons om 5.30 te melden bij de duikfirma. Vroeg op de dag maak je het meeste kans om dieren te zien onder water. Toen we kennis maakte met de ploeg bleek dat Martine de enige was zonder duikbrevet. Nadat we met de boot naar het eerste duikpunt waren gevaren bleek ook nog dat we in volle uitrusting achterover het water moesten vallen. Een aantal onzekere momenten volgden voor Martine (en eigenlijk ook voor Jeroen, die nog nooit buiten Nederland had gedoken, en zijn laatste duik zeven jaar geleden deed).

De instructeur deed onderwater een aantal basishandelingen voor die je in ieder geval moet kunnen om veilig te kunnen duiken (masker leeg maken onder water, en je regulator (ademapparaat) terug kunnen vinden). Daarna kon het zwemmen beginnen.

Waar wij doken was het water ongeveer 25 graden, en het zicht vooruit een meter of dertig, naar beneden een meter of tien. Het is er verder alsof je in een tropisch aquarium zwemt met al die gekleurde vissen. Martine kreeg de smaak te pakken en ging ook de tweede en derde duik mee. Bij de tweede duik daalden we af naar ongeveer 16 meter en lieten ons in de (sterke) stroom langs bodem meevoeren. Groot was ons enthousiasme toen we een school van meer dan 50 hamerhaaien voorbij zagen zwemmen. Omdat de voedselketen in de Galapagos zo goed is heb je als mens niets te vrezen van de haaien. Een bijzonder gezicht dus. Ook werden we nog even bezocht door een zeehond die nieuwsgierig aan de flipper van de instructeur knabbelde alvorens weg te zwemmen, en een schildpad die recht op ons af kwam zwemmen. Helaas was onze onderwatercamera maar tot 4 diepte meter te gebruiken, waardoor we hem niet mee konden nemen om al dit moois vast te leggen. De derde duik bracht ons tot een meter of 15 om wederom drie kwartier onderwaterleven te bewonderen.

De dag daarna vertrokken we per auto weer richting Baltra om daar bij onze catamaran afgezet te worden en kennis te maken met onze gids Aldo, die zich zou ontpoppen als iemand die met weinig enthousiasme op een mechanisme manier ons rondleidde langs al het wonderlijke van de eilanden.

Even iets korts over de Galapagos. De eilanden zijn ontstaan uit grote vulkanen die zich hebben gevormd op de bodem van de Pacifische oceaan. Rond de eilanden is de diepte vaak meer dan twee kilometer, tussen de eilanden in soms wel een kilometer. De eilandengroep behoort tot het vulkanisch meest actieve gebieden op deze planeet. Het bijzondere is bovendien dat het een van de weinige gebieden is die nooit met enig vast land verbonden zijn. Alle diersoorten die er voorkomen zijn op de een of andere manier gemigreerd van het vaste land (900 kilometer weg) naar de eilanden. Dit verklaart waarom er weinig zoogdieren zijn. Boven de eilanden loopt een hele warme golfstroom naar het westen, onder de eilanden (die rond de evenaar liggen) loopt de koude Humbolt stroom. De eilanden zelf zijn vrij droog, kennen veel zon, en zijn dus redelijk onherbergzaam. Veel van de diersoorten die er voorkomen zijn endemisch, ze komen nergens anders op de aarde voor. Ook komt het veel voor dat diersoorten per eiland verschillen. Door het aanpassen aan de per eiland verschillende omstandigheden ontstaan nieuwe soorten. Voor Darwin, die in de 19e eeuw de eilandengroep bezocht, was de confrontatie met dit alles de aanzet voor zijn boek ´The Origin of Species´ 20 jaar later waarmee hij de evolutietheorie formuleerde.

Terug naar de praktijk.Onze boot bleek klein, maar naar omstandigheden redelijk comfortabel. Helaas hebben we uiteindelijk vrijwel niet gezeild en alles op de motor gedaan. Zonder nu van dag tot dag alles te beschrijven volgen hier in niet-chronologische volgorde een aantal hoogtepunten.

Overal waar je een strand ziet, zie je zeehonden (of eigenlijk zeeleeuwen). Zolang je ze niet aanraakt word je meestal genegeerd. Het is een belevenis om tussen de beesten in te gaan zitten en een kwartier te luisteren naar de geluiden die ze maken (nog het best te vergelijken met een stel bronstige schapen). Door zichzelf steeds met de golven op het strand te laten werpen trok Jeroen de aandacht van een jonge zeehond die het spelletje ook mee wilde doen (ondertussen zijn knieën openhalend vanwege alle scherpe schelpjes).

De vogels op de Galapagos zijn een raar stel. De bekende Blue Footed Booby (Jan van Gent) lokt de vrouwtjes door op een lachwekkende manier met zijn (inderdaad knalblauwe) poten te dansen. Je kan ze tot op enkele decimeters benaderen zonder dat ze wegvliegen, en de uitdrukking op hun gezicht laat je geloven dat het de stomste beesten op aarde zijn. Dan heb je nog de Fregat vogels, grote zwarte beesten, waarvan de mannetjes onder een snavel een rode ballon hebben hangen, die ze in 20 minuten op kunnen blazen om vrouwtjes mee te lokken.

In het Darwin Research Station leeft ook de reuze schildpad Lonesome George, de laatste in zijn soort. Er bestaan (voor zover men weet) geen vrouwtjes meer, dus als George sterft, sterft zijn ras (door mensenhanden). We zagen later ook wilde reuzenschildpadden die tot 150 jaar kunnen worden (men weet het niet zeker omdat mensen niet zo lang leven) en tot 250 kg wegen. Grote logge beesten zijn het, met hele lelijke hoofden, die om mensen weg te jagen een blazend geluid maken.

De leguanen zijn fascinerend. Als kleine draakjes kom je de landleguanen overal tegen. Ze hebben de meest opzichtige kleuren, die ook nog eens per eiland verschillen. Ze kennen een afschriktechniek waarmee ze met hun kop op en neer bewegen. De zeeleguanen vind je op de rotsen (tussen knalrode krabben), zwart als ze zijn.

Ieder eiland waar we geweest zijn, kent een ander structuur. Tropisch witte stranden (en kristalhelder blauw water), groene stranden, rode stranden en zelfs zwarte stranden. Maar ook gigantische lavavelden van zwarte lava in de meest bizarre vormen gestold. Een betoverend landschap.

En dan het snorkelen. Bijna even mooi als het duiken. En deze keer konden we wel gebruik maken van onze onderwatercamera om alles vast te leggen. Veel pijlstaartroggen (en van de weinige gevaarlijke vissen), een incidentele schildpad en zeehonden die terloops langs je heen zwemmen terwijl je je doodschrikt.

Als klap op de vuurpijl werd er op een van de laatste dagen van onze trip een grote vin in de verte gezien. In een noodtempo moesten we allemaal in het rubberbootje om dichterbij te komen, geen tijd meer om een duikbril te pakken. Het bleek een walvishaai te zijn van meer dan 15 meter lengte die een meter onder de oppervlakte duidelijk zichtbaar zwom, het is de grootste vis op de aarde. Wat later op de dag werden we ook nog een tijd vergezeld door een groep dolfijnen die al springend veel sneller gingen dan onze boot.

De dag na onze trip vertrokken we met het vliegtuig terug naar Quito. Met veel moeite lukte dat ook (anders hadden we 2 weken moeten blijven, leve de South-American way) en kwamen we om 17.00 uur aan in Quito. Omdat we volgende week vertrekken zou dit weekend onze laatste kans zijn om alsnog de markt in Otavalo mee te pikken. Dus we reisden vrijwel meteen per bus door naar Otavalo om daar doodmoe om 22.00 uur aan te komen.

De ochtend daarna stonden we om 5.45 op (gewekt door de wekker van de buren) om naar de veemarkt te gaan die al om 8 uur stopt. Varkens, koeien en schapen staan daar in een weilandje om verhandeld te worden, een boeiend gezicht, zeker ook door de incidentele toerist die onveranderlijk gekleed in een fleece, bergschoenen en een afritsbroek foto´s staat te maken.

Daarna ontbijt, en door naar de toeristenmarkt. In tegenstelling tot de vorige keer was de stad nu gevuld met marktkraampjes waarin de locals hun (met name op de toeristen gerichte) waren aan de man brengen. Hier heeft Jeroen zijn eerste muziekinstrument gekocht, een regenpijp. Na de lunch vertrokken we weer naar Quito om daar moe van al het reizen erg vroeg naar bed te gaan.

De hele maand februari is het carnaval in Ecuador, hetgeen niet groots gevierd wordt. Het is wel een excuus voor de bevolking om iedereen op onverwachte momenten nat te gooien met een ballonnetje gevuld met wateren. Toeristen zijn daarbij een geliefd doelwit.

Uiteindelijk vertrokken we dan uit Quito. Als dank voor de gastvrijheid van ons logeeradres hebben we het gezin uit eten genomen. Toen werd duidelijk dat de Ecuadoriaanse opvatting van gezelligheid volkomen anders zijn dan die van ons. Er was een belangrijke voetbalwedstrijd op TV (in het restaurant), en men liep voortdurend van tafel. Maar ze stelden het wel op prijs.

Donderdag 1 maart vertrokken we dus naar de kust, Atacamas. Na een dag met de bus vanuit de Andes hoogvlakte waar Quito ligt, via kilometers lange bananenplantages (een belangrijke inkomstenbron voor Ecuador), kwamen we aan in Esmeraldas, en een uur later in Atacamas.

In de twee dagen dat we er waren bleek Atacamas het Renesse van Ecuador te zijn. De boulevard was van begin tot eind bezaaid met tropische cocktailbars die toeristen probeerden te lokken door de muziek zo hard mogelijk te zetten, daarbij niet lettend op het feit dat de luidsprekers al zo goed als kapot waren. Gezegd moet worden dat als Ecuador ooit werk zou maken van de export van Piña Colada, het bruto nationaal product waarschijnlijk zou verdubbelen. Bovendien heeft de Piña Colada die we daar dronken de voorlopige prijs gewonnen van cocktail met de hoogste opbouw. Ook heeft Martine zich gewaagd aan een fameuze schotel van de kust - Ceviches de Concha. Dit bleek te bestaan uit een koud sausje van rauwe mosselen met ui, tomaten en limoen. Veel werd hiervan niet opgegeten.

In onze Footprint gids hadden we een stukje tekst gevonden over Playa Escondida, cabinas aan de kust zonder iets in de buurt. Vanuit Atacamas namen we dus de bus er naar toe. Het bleek gerund te worden door een Canadese vrouw die het op ecologische basis runde (wat zoveel betekend als dat de wc een gat in de grond is). Aangezien er verder niets in de buurt was (het dichtstbijzijnde dorp was twee uur lopen) hebben we niets anders gedaan dan geluierd. Daar kwam nog bij dat dankzij het eten van die paar rauwe mosselen Martine amoebe dysenterie had opgelopen, wat zich uit in, zeg maar, een vlotte stoelgang.

Ook liepen er een aantal honden rond, waar bij de grappigste toch wel een hond was met de naam Taggy. Deze hond zag niet zo goed, maar wilde wel heel graag een weggegooid voorwerp terughalen. Vanwege zijn gezichtsvermogen begon hij al te rennen voordat er iets gegooid was, in een ogenschijnlijk willekeurige richting. Zelfs als een stok voor zijn neus neerkwam was hij nog niet in staat om de stok te vinden.

Toen de ingewanden van Martine weer een beetje tot rust waren gekomen vertrokken we weer de Andes in. Via Quito gingen we naar Baños. Baños is een klein plaatsje wat schitterend tussen de bergen ligt, en dat bekend is om zijn thermale baden.

In Baños liepen wij Alvedo, de fluitverkoper weer tegen het lijf (we waren hem ook al in Mitad del Mundo en Quito tegengekomen). Met zijn drieën zijn we de volgende dag om vijf uur in de ochtend naar de baden gegaan en daar de zon op zien komen (in een bad van rond de 80 graden, waarbij we de fout maakten er in te springen).

In Baños hebben ze een dierentuin met een stuk of 20 kooien. Mooiste is dat er een drietal tapirs los rondlopen (of eigenlijk slapen). Baños staat ook bekend om zijn scenery, dus we hebben ook een dagje op de mountainbike gezeten. Vanuit het plaatsje in de Andes rijd je in een dag naar het Amazone woud. Het is een werkelijk schitterende tocht, waarvan je de eerste helft vooral met de handrem doet, daarna wordt het wat vlakker en ook af en toe heuvelop. Op een grindweg rijd je vaak langs huiveringwekkende dieptes en dat zonder enige vorm van vangrail. Gedurende de tocht is er een aantal keer de gelegenheid tot het maken van een korte wandeling naar een watervalletje of een touwbrug. En ook is er de langste kabelbaan van Ecuador. Een soort winkelwagentje dat aangedreven door een oude vrachtwagenmotor aan een staalkabel over de afgrond gaat. Bij aankomst zes kilometer voor het echte eindpunt (na ongeveer 70 kilometer) gaven we het op en stapten met een blikje bier en een zakje chips voldaan de bus in en lieten ons in twee uur terugrijden.

Na Baños gingen we verder in onze tocht op het zuidelijk halfrond naar Riobamba. Ondanks de catchy naam bleek er helemaal niets te zijn in deze stad wat het de moeite maakt om er langer dan vijf minuten te blijven. Oorspronkelijk wilden we er wat langer blijven om een keer de lokale hanengevechten te zien. Maar sneller dan gepland trokken we verder.

In Riobamba kan je op de trein stappen die via de Nariz del Diablo (duivelsneus) rijdt. Dit is een spoortraject dat honderd jaar geleden, toen het aangelegd werd, beschouwd werd als het moeilijkste stukje spoor ter wereld. De duivelsneus zelf is het laatste stukje van het traject dat momenteel in gebruik is. Het is een afdaling langs een bijna verticaal stuk rotswand via een soort Z-constructie waarbij de trein afwisselend vooruit en achteruit rijdt. Zelf vonden we dit nu niet zo spectaculair als de boeken ons hadden doen geloven, wel is het een erg mooi treintraject van een uur of zes dat je vanaf het dak van de trein kunt beleven.

Na de Nariz kregen we echt waar voor ons geld toen de locomotief ontspoorde. Ter plekke werden de rails losgehaald en iets verschoven weer vastgehamerd. Nadat dit voor de derde keer was gebeurd en de nieuwigheid er een beetje af was hebben we het laatste stukje maar gelopen en aangekomen bij Alausi een bus genomen naar Cuenca.

Cuenca is de derde grootste stad van Ecuador en de mooiste. Heel veel mooie koloniale gebouwen in mooie kleuren. Als het donker is, is het plotseling erg leeg en gevaarlijk en kan je maar beter in je hostel blijven. De Lonely Planet maakte melding van een zondagse tocht langs drie dorpjes om daar de lokale markten te zien, en onder andere het maken van de zogenaamde Panama hoed te zien (die niet uit Panama komt maar uit Ecuador). De marktjes bleken niet veel soeps te zijn, en de hoeden werden niet op zondag gemaakt. Tja, de reisgidsen zijn niet altijd even betrouwbaar.

Nadat we een dag lang de stad verkend hadden werd Jeroen die nacht ziek. Waarschijnlijk is Jeroen tegelijk met Martine besmet met de amoeben, maar heeft hij er twee weken lang geen last van gehad. Genoeg om naast de bij Martine optredende verschijnselen ook nog een infectie en dus hoge koorts te krijgen. Na een paar dagen bedrust en voor zo´n twintig dollar aan medicijnen voor Jeroen (later hoorde we dat in Peru dezelfde medicijnen drie keer zo duur zijn), en nadat Martine zo ongeveer iedere gevel in Cuenca had bestudeerd reisden we verder zuidwaarts naar Vilcabamba.

Vilcabamba is gelegen in een valei waarvan men beweert dat de inwoners ouder dan 100 worden. We hebben een aantal dagen gelogeerd in een hostel waar je de hele dag in een bubbelbad kan liggen video´s kijken op de sateliet-TV (tot grote ergernis van de mensen uit het dorp die het gebied juist als een wandelgebied willen profileren).

Later in de week werd in Quito de voetbalwedstrijd Ecuador tegen Brazilië gespeeld (de eerste keer dat Ecuador er in geslaagd is door de voorrondes heen te komen van de Zuid-Amerika kampioenschappen). Tot ieders stomme verbazing won Ecuador die wedstrijd met 1 - 0 (wij keken ondertussen op de satelliet naar Nederland - Portugal met een teleurstellende 2 - 2 uitslag). Feest dus voor de incidentele voetballiefhebber in Vilcabamba, en voor de gringo´s die dit als een goed excuus zagen om te integreren met de locale bevolking. Wij integreerden in een openlucht kroegje waar de eigenaar (een man met een grote sombrero en een bijna even grote snor) ons verleidde tot het drinken van een borrelglaasje Aguardiente waarin een dode slang te weken lag. Je drinkt het als Tequilla (met limoen en zout. We wachten nu op de eerste signalen van een nieuwe amoebe besmetting...

De volgende ochtend om vijf uur namen we een taxi naar Loja, om daar om zeven uur uiteindelijk de bus te pakken die ons naar Peru zou brengen.

 


Door naar Peru

Copyright © 2009 Jeroen van Zutphen